8.

Veranderingen in huishoudenssamenstelling

Tot 2050 komen er in Noord-Brabant nog ruim 225.000 huishoudens bij. Vooral het aantal alleenstaanden groeit sterk. Verwacht wordt dat in 2050 van alle huishoudens meer dan 40% een eenpersoonshuishouden is. Vooral het aantal oudere alleenstaanden (75+) neemt sterk toe.

Niet alleen naar leeftijd, ook naar huishoudens ondergaat de samenstelling van de Brabantse bevolking de nodige veranderingen. Veranderingen die bovendien sterk met elkaar samenhangen. Het aantal huishoudens zal naar verwachting nog met ruim 225.000 toenemen, tot iets meer dan 1.425.000 in 2050. Dat is een groei van 19% (tabel 8.1). Vergeleken met de vorige prognose uit 20201 ligt het aantal huishoudens in 2050 zo'n 80.000 hoger.

Tabel 8.1

Huishoudensgroei in Noord-Brabant, 2023-2050

huishoudens huishoudensgroei huishoudens
  2023* 2023-2030 2030-2040 2040-2050 2023-2050 2050
Noord-Brabant 1.199.900 91.500 80.300 55.100 226.900 1.426.800
Stedelijk/landelijk
Stedelijk concentratiegebied 874.100 72.700 66.800 51.700 191.300 1.065.400
- waarvan grote steden 449.500 45.200 46.100 38.400 129.700 579.300
- waarvan middelgrote steden 220.800 16.300 12.600 8.800 37.700 258.500
- waarvan overig stedelijk concentratiegebied 203.700 11.200 8.100 4.500 23.800 227.600
Landelijk gebied 325.900 18.800 13.400 3.400 35.600 361.500
Regionale Woondeals
West-Brabant-West 129.000 7.100 3.900 2.100 13.100 142.000
Stedelijke regio Breda-Tilburg 399.700 29.700 26.000 18.100 73.700 473.400
Noordoost-Brabant 299.100 22.500 19.400 11.700 53.600 352.600
Zuidoost-Brabant 372.200 32.200 31.000 23.300 86.500 458.800
huishoudens groei-indices huishoudens
  aandeel
2023
2023-2030
(2023 = 100)
2030-2040
(2030 = 100)
2040-2050
(2040 = 100)
2023-2050
(2023 = 100)
aandeel
2023
Noord-Brabant 100,0% 107,6 106,2 104,0 118,9 100,0%
Stedelijk/landelijk
Stedelijk concentratiegebied 72,8% 108,3 107,1 105,1 121,9 74,7%
- waarvan grote steden 37,5% 110,1 109,3 107,1 128,9 40,6%
- waarvan middelgrote steden 18,4% 107,4 105,3 103,5 117,1 18,1%
- waarvan overig stedelijk concentratiegebied 17,0% 105,5 103,8 102,0 111,7 16,0%
Landelijk gebied 27,2% 105,8 103,9 100,9 110,9 25,3%
Regionale Woondeals
West-Brabant-West 10,7% 105,5 102,8 101,5 110,1 10,0%
Stedelijke regio Breda-Tilburg 33,3% 107,4 106,0 104,0 118,4 33,2%
Noordoost-Brabant 24,9% 107,5 106,0 103,4 117,9 24,7%
Zuidoost-Brabant 31,0% 108,7 107,7 105,4 123,2 32,2%
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 100-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen.
* Voor de stand per 1-1-2023 is uitgegaan van het geprognotiseerde aantal huishoudens.

Zie ook: toelichting op de gebruikte gebiedsindeling

Sterke groei aantal eenpersoonshuishoudens

Groeit het aantal huishoudens in Brabant tussen 2023 en 2050 nog met 19%, de bevolking groeit in diezelfde periode met 'slechts' 14%. Deze relatief sterkere toename van het aantal huishoudens hangt samen met de vergrijzing en de individualisering. Hierdoor groeit vooral het aantal eenpersoonshuishoudens sterk (figuur 8.1). Tot 2050 komen er ruim 150.000 eenpersoonshuishoudens bij (+34%), waarmee de totale huishoudensgroei (van ruim 225.000) voor twee derde (67%) kan worden verklaard.

In 2050 bestaat zo'n 41,5% van alle huishoudens in onze provincie uit een eenpersoonshuishouden. In 2000 lag dat percentage nog op 28% (figuur 8.2). Tegenover de (sterke) groei van het aantal alleenstaanden staat een beduidend mindere toename van het aantal (al dan niet gehuwde) paren. Tot 2050 komen er nog ca. 50.000 (echt)paren bij, een groei van 7,5% ten opzichte van 2023. Toch blijft het aantal samenwonenden in Brabant wel verreweg de grootste huishoudenscategorie. In 2050 valt nog altijd zo'n 51% van de huishoudens onder deze categorie (was 66% in 2000).

Figuur 8.1

Huishoudens naar type
Noord-Brabant, 2000-2050

Figuur 8.2a en 8.2b

Ontwikkeling van het aantal huishoudens
Noord-Brabant, 2000-2050

Figuur 8.2a
Figuur 8.2b

Stedelijke en landelijke gebieden

Tussen het stedelijk en het landelijk gebied bestaan duidelijke verschillen in huishoudenssamenstelling (figuur 8.3a t/m 8.3c). Zo ligt het percentage eenpersoonshuishoudens in het stedelijk concentratiegebied – en dan met name in de grote steden2 – beduidend hoger, terwijl we in het landelijk gebied en in de randgemeenten rond de steden (het overig stedelijk concentratiegebied) verhoudingsgewijs juist meer samenwonenden aantreffen. Zo is in 2023 bijna 45% van de huishoudens in de grote steden een eenpersoonshuishoudens, terwijl dit percentage in de landelijke regio's en de genoemde (suburbane) randgemeenten op 'slechts' 31% à 32% ligt, zo'n 14 procentpunten lager dus. In de middelgrote steden3 is 35% van de huishoudens een alleenstaande.

Daarentegen vormen de samenwonenden in het landelijk en meer kleinstedelijk gebied ruim 60% van het aantal huishoudens, maar behoort in de grote steden minder dan de helft van de huishoudens (47,5%) tot deze groep.
De komende tijd zien we zowel in het stedelijk als in het landelijk gebied het percentage eenpersoonshuishoudens duidelijk toenemen en het percentage samenwonenden juist (verder) afnemen; vergrijzing en individualisering spelen immers overal. Wat de processen van huishoudensvorming betreft, zullen de onderlinge verschillen en verhoudingen tussen de onderscheiden gebiedstypen in grote lijnen echter niet veel veranderen.

Figuur 8.3a, 8.3b en 8.3c

Huishoudensontwikkeling naar type
2000-2050

Huishoudens naar leeftijd

Verdelen we de huishoudens naar leeftijd (van het hoofd van het huishouden), dan zien we dat vooral bij de jongvolwassenen en de ouderen verhoudingsgewijs veel eenpersoonshuishoudens zijn te vinden (figuur 8.4a). Jongeren die uit huis gaan, wonen eerst een tijdje alleen, al blijven ze de laatste tijd wel weer wat langer thuis wonen4. Ook op hogere leeftijd zien we de percentages eenpersoonshuishoudens (sterk) toenemen; ouderen blijven, na verlies van hun partner, als alleenstaande achter. Vanwege hun hogere levensverwachting geldt dit laatste vooral voor vrouwen.
Gedurende de prognoseperiode wordt vooral bij de middelbare leeftijden een duidelijke groei verwacht van het percentage alleenstaanden. Uitstel van (langdurige) relatievorming en een verdere flexibilisering in relaties5 (naast de flexibilisering op de arbeidsmarkt) spelen hierbij een rol en de tijd dat men – al dan niet tussen twee relaties in – alleen woont neemt toe. Omgekeerd heeft deze groei van het aantal alleenstaanden z'n tegenhanger in de afname van het aantal samenwonenden bij deze leeftijdsgroepen (figuur 8.4b).

Figuur 8.4a en 8.4b

Huishoudensverdeling naar leeftijd
2000-2050

Figuur 8.4a
Figuur 8.4b

Vooral toename alleenstaande ouderen

De verwachte groei van het aantal eenpersoonshuishoudens (+151.000 tussen 2023 en 2050) komt voor het grootste deel voor rekening van de ouderen (figuur 8.5a). Met de vergrijzing neemt het aantal oudere alleenstaanden (65+) tot 2050 toe met zo'n 110.000, 70% meer dan in 2023.

Deze groei komt vrijwel volledig op het conto van het sterk toenemende aantal alleenstaande 75-plussers. In omvang groeit deze groep van 93.000 in 2023 naar 193.000 in 2050, een toename van 100.000 dus en meer dan een verdubbeling (+107%). Naar verwachting is van alle eenpersoonshuishoudens in 2050 een op de drie (33%, figuur 8.5b) 75 jaar of ouder. Dat was 17,5% in 2000 en 21% in 2023.
Bijna 25%, oftewel 145.000 alleenstaanden, is dan zelfs 80 jaar of ouder. In 2000 lag dat percentage nog op 9% (25.000) en was in 2023 opgelopen naar 13,5% (60.000 alleenstaande 80-plussers).

Figuur 8.5a en 8.5b

Eenpersoonshuishoudens naar leeftijd
2000-2050

Figuur 8.5a
Figuur 8.5b

Eenouderhuishoudens en overige huishoudens

Wat het aantal eenouderhuishoudens en het aantal overige huishoudens betreft6, worden de komende tijd – in absolute zin – maar beperkte veranderingen verwacht (figuur 8.1). Het aantal eenouderhuishoudens groeit nog licht, van zo'n 82.000 in 2023 tot ca. 105.000 in 2050 (+27,5%).
Het aantal overige huishoudens neemt gedurende de prognoseperiode eveneens licht toe, al blijven de aantallen – 6.750 in 2050 – beperkt. Tot deze zogenoemde 'overige huishoudens' behoren personen die geen partnerrelatie of ouder-kindrelatie hebben, maar wel een gezamenlijk huishouden voeren. Voorbeelden hiervan zijn studenten die gezamenlijk een huishouden vormen of twee broers of zussen die samen in een huis wonen.

Bevolking in instellingen en tehuizen

Ten slotte zijn er personen die wonen of verblijven in instellingen en tehuizen. Deze personen vormen geen zelfstandig huishouden en zijn daarom ook buiten de berekening van de woningbehoefte gehouden. Momenteel omvat deze groep in Brabant ongeveer 40.000 mensen. Ondanks de sterke vergrijzing zal dat aantal de komende decennia naar verwachting niet veel verder toenemen. Dit betekent dat er (bij de vooruitberekening van de vraag naar nieuwe woonruimte) in de prognose van uitgegaan is, dat een steeds groter deel van de oudere leeftijds- en huishoudensgroepen – ook als er zorg nodig is – zelfstandig zal blijven wonen7.

Met het oog op de sterke groei van het aantal (alleenstaande) ouderen en de hiermee samenhangende toename van huishoudens met een zorgvraag, zal er de komende tijd (veel meer) aandacht moeten zijn voor het realiseren van nultredenwoningen, geclusterde woonvormen en (geclusterde) zorggeschikte woningen8. Met name 'tussen thuis en verpleeghuis' is er meer en meer behoefte aan nieuwe woonconcepten, zoals kleinschalige initiatieven van particulieren, collectieven en (sociale) ondernemers voor groepswonen en (nieuwe) woonvormen van en voor ouderen. Zorg- en welzijnsaspecten spelen hierbij onlosmakelijk een grote rol.

Steeds kleinere huishoudens

Doordat vooral het aantal alleenstaanden sterk groeit, neemt het gemiddeld aantal personen per huishouden de komende decennia verder af. Telt een Brabants huishouden in 2000 nog iets meer dan 2,4 personen, in 2050 is de gemiddelde huishoudensgrootte9 naar verwachting teruggelopen tot 2,07. In het stedelijk gebied loopt de huishoudensgrootte terug van 2,33 aan het begin van deze eeuw naar 2,04 in 2050, waarbij de grote steden in 2050 uitkomen op een grootte ruim onder de 2 (1,92). In het landelijk gebied liggen deze cijfers op 2,61 in 2000 en op 2,18 halverwege deze eeuw (figuur 8.6).

Figuur 8.6

Gemiddelde huishoudensgrootte
Noord-Brabant, 2000-2050