10.

Wonen met zorg en welzijn

Samenhangend met de vergrijzing liggen er in Brabant forse opgaven op het vlak van 'wonen met zorg en welzijn'. Er ligt vooral een grote opgave om geclusterde ouderenwoningen – al dan niet met verpleegzorg – te realiseren in een geschikte woonomgeving, zodat ouderen langer thuis kunnen blijven wonen. Naast nieuwbouw kan een deel van de opgave ook gerealiseerd worden door de bestaande woningvoorraad aan te passen.

Trends en ontwikkelingen

De Brabantse bevolking vergrijst: er komen steeds meer ouderen, die bovendien steeds ouder worden. Het aantal 80-plussers verdubbelt tussen nu en 2045 en blijft ook daarna nog toenemen. En veel van die ouderen krijgen vroeg of laat te maken met mobiliteitsbeperkingen of aandoeningen als dementie. De komende jaren zal er daarom veel aandacht moeten zijn voor het 'wonen met zorg en welzijn'.

Het aanbod van zorg en geschikte huisvesting voor ouderen blijft achter bij de sterk groeiende doelgroep oudere huishoudens. Een steeds verdere uitbreiding van de intramurale capaciteit wordt als onhaalbaar gezien vanwege de toenemende schaarste aan zorgpersoneel 1. In juli 2022 heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het Programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO 2) aan de Tweede Kamer aangeboden met als centraal uitgangspunt voor de ouderenzorg: 'zelf als het kan, thuis als het kan en digitaal als het kan'. Hiermee wordt het extramuraliseringsbeleid verder gestimuleerd, vooral ook vanuit de insteek om wonen en zorg te scheiden. Een steeds grotere groep mensen met een lichte, en in toenemende mate ook met een zwaardere zorgvraag, zal hierdoor zelfstandig (moeten) blijven wonen en niet meer naar een verpleeghuis gaan. Met het Volledig Pakket Thuis (VPT), het Modulair Pakket Thuis (MPT) en het Persoonsgebonden budget (Pgb) kunnen zij dan thuis de benodigde verpleegzorg krijgen.

Door dit beleid neemt het aantal intramurale plaatsen in verpleeghuizen nog maar beperkt toe. Tot 2026 vindt er nog enige uitbreiding plaats op basis van bestaande plannen. Daarnaast is er ook een beperkt aantal plaatsen in verpleeghuizen (landelijk ca. 10% in 2023) waar zorg geleverd wordt vanuit een VPT of MPT (dus met scheiden van wonen en zorg). Dit aantal plaatsen mag ook na 2026 blijven groeien 3.

Een verdere groei van de vraag naar verpleegzorg zal echter vooral extramuraal gerealiseerd moeten worden, thuis of in kleinschalige woonvoorzieningen. In 2022 is door de ministeries van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid, als onderdeel van de Nationale Woon- en Bouwagenda 4, het programma Wonen en zorg voor ouderen 5 vastgesteld. Hierin is aangegeven dat er tot 2031 in Nederland 40.000 nieuwe verpleegzorgplekken extramuraal moeten worden gerealiseerd. In Noord-Brabant betreft het 6.800 verpleegzorgplekken. Deze woningen moeten 'zorggeschikt' zijn: ze zijn rollator of rolstoel geschikt en er zijn extra voorzieningen waardoor ze beter geschikt zijn voor het verlenen van zorg, zoals genoeg ruimte in het toilet en de badkamer. Ze zijn bestemd voor huishoudens met een Wlz-indicatie (Wlz staat voor Wet langdurige zorg). Om de zorg efficiënt te kunnen organiseren zijn geclusterde ouderenwoningen het meest geschikt, maar ook in andere woonvormen kunnen verpleegzorgplekken gerealiseerd worden.

In het programma Wonen en zorg voor ouderen is aangegeven dat tot 2031 bijna een derde van de te bouwen woningen gericht moet zijn op ouderen. Naast de 6.800 zorggeschikte woningen (verpleegzorgplekken) gaat het in Brabant om 12.300 geclusterde ouderenwoningen en 24.500 nultredenwoningen.

Klik hier voor de definities van 'beschermd wonen', 'beschut wonen' en 'geschikt wonen', de definities van nultredenwoningen, aangepaste woningen en geclusterde ouderenwoningen (alle behorend tot de 'geschikte woningen'), de definities van de mate van mobiliteitsbeperkingen van huishoudens en de definities van Volledig Pakket Thuis en Modulair Pakket Thuis en van 'zorggeschikte woningen'.

Enkele uitgangspunten

Gekoppeld aan de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose wordt ook een indicatie gegeven van de (regionale) opgaven, die er in Brabant liggen op het vlak van wonen met zorg en welzijn 6. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen instellingsplaatsen: het 'beschermd wonen' en 'beschut wonen' en zelfstandige woningen: het 'geschikt wonen'. Bij het geschikt wonen wordt onderscheid gemaakt in nultredenwoningen, aangepaste (ouderen)woningen en geclusterde ouderenwoningen (zie definities). De vooruitberekeningen beslaan de periode 2023 tot 2050 en hebben betrekking op alle huishoudens (met verschillende gradaties van mobiliteitsbeperkingen) en op ouderen in instellingen ('verpleging en verzorging'). Ook wordt er een inschatting gemaakt van de vraag naar verpleegzorg die via het Volledig Pakket Thuis (VPT) en het Modulair Pakket Thuis (MPT) in zelfstandige woningen wordt geleverd.

Ouderenzorg; verpleging en verzorging (V&V)

In de prognose is rekening gehouden met de ontwikkelingen in het rijksbeleid, waardoor een groot deel van de verzorgingshuiszorg is geëxtramuraliseerd. Sinds 2014 worden er alleen nog nieuwe indicaties afgegeven voor 'Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging' (VV-04). Van het aantal plaatsen in verzorgingshuizen (het 'beschut wonen') is in Brabant inmiddels nog maar ruim een kwart over ten opzichte van 2010 (van 12.200 naar 3.200 plaatsen). De laatste jaren wordt deze lichtere vorm van zorg steeds vaker via een VPT of MPT thuis geleverd en dus niet meer in een instelling.

Het aantal plaatsen in verpleeghuizen (VV-05 t/m VV-09, oftewel het 'beschermd wonen') is in de periode 2010 tot 2015 in onze provincie gegroeid van zo'n 12.000 naar 15.000 plaatsen, vooral door de toename van het aantal 75+-ers. Tussen 2015 en 2018 is het aantal verpleeghuisplaatsen ietwat afgenomen (met 100 plaatsen). Dit komt doordat hospices niet meer onder het beschermd wonen vallen en doordat de vraag minder is gestegen, omdat mensen later naar het verpleeghuis gaan en er ook korter verblijven. Vanaf 2018 is het aantal verpleeghuisplaatsen weer toegenomen, tot 17.500 plaatsen in 2023.

Daarnaast maken steeds meer ouderen gebruik van een Volledig Pakket Thuis (VPT), een Modulair Pakket Thuis (MPT) of een Persoonsgebonden budget (PGB). Hierbij krijgen ouderen de verpleeg- en verzorgingshuiszorg aan huis of in een geclusterde woonvorm (het betreft zelfstandige woningen, dus geen instellingsplaatsen). In Brabant gaat het in 2023 om 2.000 ouderen die zorg via een VPT en bijna 6.700 ouderen die zorg via een MPT ontvangen. Over het gebruik van het PGB zijn geen cijfers beschikbaar. Het PGB wordt ook in combinatie met het MPT ingezet of gebruikt voor informele zorg.

Gehandicaptenzorg (GHZ) en Geestelijk gezondheidszorg (GGZ)

Naast de instellingsplaatsen voor ouderen zijn er in Brabant nog 11.600 instellingsplaatsen in de gehandicaptenzorg (GHZ) en 500 instellingsplaatsen in de psychiatrie (GGZ) die vanuit de Wlz gefinancierd worden.

Door extramuralisering is het aantal instellingsplaatsen in de gehandicaptenzorg tussen 2015 en 2018 met bijna 1.100 plaatsen afgenomen. Daarna is het aantal instellingenplaatsen weer toegenomen met 750 plaatsen. In de prognose blijft het aantal instellingsplaatsen voor de GHZ tot 2030 ongeveer gelijk en daarna wordt een daling van een paar honderd plaatsen verwacht. Er zijn geen gegevens over de extramurale behoefte vanuit de GHZ.

Het aantal instellingsplaatsen in de GGZ is tussen 2015 en 2023 afgenomen met ongeveer 1.000 plaatsen. Dit komt door de ambulantisering, waarbij inmiddels twee derde van de instellingsplaatsen afgebouwd is (er zijn nog 450 plaatsen in 2023). De instellingsplaatsen in de GGZ betreffen hier alleen de personen met een indicatie voor verblijf op basis van de Wlz. Het 'beschermd wonen' voor GGZ-cliënten via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de plaatsen in GGZ-behandelcentra voor curatieve zorg, gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw), zijn hier niet in meegenomen. In de prognose wordt verwacht dat het aantal instellingsplaatsen in de GGZ de komende jaren tussen de 450 en 550 zal liggen.

Geschikt wonen

Bij het geschikt wonen wordt onderscheid gemaakt in nultredenwoningen, aangepaste woningen en geclusterde ouderenwoningen. Daarnaast zijn er de overige woningen (niet geschikt).
Huishoudens worden onderscheiden naar de mate van mobiliteitsbeperkingen: geen, licht, matig en zwaar. In figuur 10.1 en figuur 10.2 is de verhouding te zien tussen de mate van mobiliteitsbeperkingen van de huishoudens en de verschillende woningtypen waarin zij wonen in 2023. Deze verhoudingen worden in de prognose gelijk gehouden.

Figuur 10.1

Verdeling van de huishoudens met of zonder een mobiliteitsbeperking (mb) naar woningtypen
Noord-Brabant, 2023

Figuur 10.2

Verdeling van de woningtypen naar huishoudens met of zonder een mobiliteitsbeperking
Noord-Brabant, 2023

In 2023 heeft 13,5% van de huishoudens in Brabant een mobiliteitsbeperking. Dit zijn 162.400 huishoudens. De helft hiervan (81.900) zijn huishoudens in de leeftijdscategorie 75+, ruim een vijfde (36.500) zijn huishoudens tussen 65 en 75 jaar en ruim een kwart (44.000) zijn huishoudens jonger dan 65 jaar. Naarmate de mobiliteitsbeperking zwaarder wordt, woont een steeds groter deel van de huishoudens in een geschikte woning. Bij huishoudens met een zware mobiliteitsbeperking geldt dit voor 58%. Vooral de aangepaste (ouderen)woningen worden bewoond door huishoudens die deze aanpassingen ook echt nodig hebben, vanwege matige tot zware mobiliteitsbeperkingen. In de geclusterde ouderenwoningen (o.a. serviceflats, aanleunwoningen en woon-zorgcomplexen) wonen meer huishoudens die nog geen mobiliteitsbeperking hebben. Bij deze wooncomplexen kunnen o.a. zorg aan huis, een gemeenschappelijke ruimte en sociale activiteiten, omzien naar elkaar, receptie, alarmering en dergelijke aanwezig zijn. Dit maakt deze woningen ook erg geschikt voor eenzame ouderen en ouderen die nog geen mobiliteitsbeperkingen hebben, maar wel cognitief achteruitgaan. Daarnaast verhuizen er ook ouderen uit voorzorg naar een geclusterde ouderenwoning.

De opgaven

Tussen 2023 en 2050 neemt het aantal huishoudens in Brabant nog met ca. 227.000 toe. Het aantal 75+ huishoudens groeit in deze periode met bijna 155.000. Daarmee bestaat de huishoudensgroei voor 68% uit 75+-huishoudens. Van de totale huishoudensgroei tot 2031 is bijna de helft (47%) een 75+-huishouden. Tussen 2031 en 2050 is liefst 85% van de huishoudensgroei een huishouden van 75 jaar of ouder.

Van de huishoudens in de leeftijdscategorie van 75 jaar en ouder heeft in 2023 35% een mobiliteitsbeperking. Met de aanhoudende toename van het aantal 75+-huishoudens zal dus ook een steeds groter deel van de (totale) huishoudensgroei betrekking hebben op huishoudens met een mobiliteitsbeperking. Dit loopt op van 20% in de periode 2023 tot 2031 naar 27% in de periode 2031 tot 2040. Na 2040, wanneer de piek van de vergrijzing is bereikt, vlakt de groei van oudere huishoudens af (figuur 10.3).

Figuur 10.3

Groei van het aantal huishoudens naar leeftijd en mobiliteitsbeperking Noord-Brabant
2023-2050

De komende tijd komen er nog de nodige huishoudens met mobiliteitsbeperkingen bij. Tussen 2023 en 2040 zijn dat er naar verwachting bijna 40.000, oftewel zo'n 2.300 huishoudens per jaar. Vanaf 2040 ligt de groei nog op ca. 1.000 huishoudens per jaar. Het aandeel huishoudens met een mobiliteitsbeperking stijgt naar zo'n 15% in 2050. Dan zijn er in totaal ruim 210.000 huishoudens met een mobiliteitsbeperking, een groei van een kleine 50.000 ten opzichte van 2023. Deze groei bestaat voor ruim 90% uit alleenstaanden van 75 jaar en ouder (figuur 10.4). En alleenstaanden zijn kwetsbaarder, omdat zij geen partner hebben die eventueel mantelzorg kan bieden.

Figuur 10.4

Groei van het aantal huishoudens met mobiliteitsbeperkingen, naar samenstelling en leeftijd Noord-Brabant
2023-2050

Het aantal huishoudens met zware mobiliteitsbeperkingen groeit sneller dan die met lichtere of zonder mobiliteitsbeperkingen. Tot 2050 neemt het aantal huishoudens met zware mobiliteitsbeperkingen in Brabant toe met 14.300, een groei van 38% ten opzichte van 2023 (zie figuur 10.5). Het aandeel huishoudens met een zware mobiliteitsbeperking neemt daardoor toe van 3,2% in 2023 naar 3,7% in 2050.

Figuur 10.5

Ontwikkeling huishoudens naar mate van mobiliteitsbeperking Noord-Brabant
2023-2050

De intramurale opgave

Doordat het aantal ouderen de komende jaren sterk toeneemt, zal ook de vraag naar verpleging en verzorging toenemen. Door rijksbeleid neemt het aantal instellingsplaatsen in verpleeghuizen echter maar zeer beperkt toe. De vraag naar verpleegzorg stijgt daardoor de komende jaren harder dan het aanbod aan instellingsplaatsen in verpleeghuizen. Steeds meer ouderen zullen daarom de verpleegzorg aan huis ontvangen, via een Volledig Pakket Thuis (VPT) of een Modulair Pakket Thuis (MPT).

In tabel 10.1 is een (kwantitatieve) indicatie gegeven van de groei van de vraag naar en het aanbod aan verpleegzorg en van de vraag naar VPT en MPT. Een meer regio-specifiek beeld van deze opgaven is terug te vinden in bijlage G-1.
De prognose van het aanbod berekent daarbij de groei van het aantal instellingsplaatsen in verpleeghuizen en de verhuizing van ouderen naar die instellingsplaatsen, terwijl de prognose van de lokale vraag een indicatie is van het aantal ouderen binnen de gemeente dat intramurale verpleegzorg nodig heeft, los van het beschikbare aanbod aan verpleeghuisplaatsen.
In 2023 is het aanbod van intramurale plaatsen 1.550 groter dan de lokale vraag. Deze plaatsen worden gebruikt door ouderen van buiten de provincie die in Brabant in een verpleeg- of verzorgingshuis wonen.

Tabel 10.1

Ontwikkeling Wlz-zorg voor ouderen (verpleging en verzorging, VV) in Noord-Brabant;
een indicatie van de opgaven, 2023-2050

aantal groei
  2023 2040 2050 2023-2040 2040-2050 2023-2050
Aanbod beschut wonen 3.150 1.150 1.150 -2.000 0 -2.000
Aanbod beschermd wonen 17.550 22.500 22.650 4.950 150 5.100
Totale aanbod intramuraal (plaatsen) 20.700 23.650 23.800 2.950 150 3.100
Vraag beschut wonen 2.750 650 850 -2.100 200 -1.900
Vraag beschermd wonen 16.400 30.000 37.150 13.600 7.150 20.750
Totale vraag intramuraal (plaatsen) 19.150 30.650 38.000 11.500 7.350 18.850
Volledig Pakket Thuis (VPT) 2.050 7.100 9.050 5.050 1.950 7.000
Modulair Pakket Thuis (MPT) 6.700 16.300 19.750 9.600 3.450 13.050
Totaal 8.750 23.400 28.800 14.650 5.400 20.050
groei-indices
        2023-2040
(2023 = 100)
2040-2050
(2040 = 100)
2023-2050
(2023 = 100)
Aanbod beschut wonen       36 100 36
Aanbod beschermd wonen       128 101 129
Totale aanbod intramuraal (plaatsen)       114 101 115
Vraag beschut wonen       24 129 31
Vraag beschermd wonen       183 124 226
Totale vraag intramuraal (plaatsen)       160 124 198
Volledig Pakket Thuis (VPT)       345 128 441
Modulair Pakket Thuis (MPT)       244 121 295
Totaal       268 123 330
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 50-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen
Let op: In 2023 is het aanbod aan instellingsplaatsen hoger dan de vraag. Op deze plaatsen verblijven cliënten van buiten de provincie.
Daarna wordt de vraag hoger dan het aanbod en zullen cliënten op extramurale verpleegzorgplekken gehuisvest moeten worden.
Het aantal VPT/MPT overlapt voor een klein deel met de instellingsplaatsen en voor een groot deel met de extramurale verpleegzorgplekken.

Bij het beschut wonen (VV-01 t/m VV-04) wordt, conform het beleid om lichtere vormen van zorg zo veel mogelijk thuis aan te bieden, een daling verwacht van het aanbod van 2.000 plaatsen, oftewel een afname met twee derde van het huidige aantal plaatsen. Ook de vraag daalt, met 2.100 plaatsen tot 2040, om daarna met 200 plaatsen weer iets te toe te nemen.

Bij het beschermd wonen (VV-05 t/m VV-09) neemt het aantal instellingsplaatsen nog toe met ruim 5.000 tot 2050. Het totale aantal instellingsplaatsen in de verpleging en verzorging groeit – alles bij elkaar (beschermd én beschut wonen) – met ruim 3.000 tot 2050.
Het grootste deel van die toename zal in de eerste vijf jaar worden gerealiseerd. Uit de capaciteitsplannen die in de 'Regiomonitor 2022 Verpleegzorg' 7 zijn opgenomen, blijkt dat er in Brabant nog plannen zijn voor het toevoegen van bijna 440 instellingsplaatsen met verblijf, de komende vijf jaar. Er zullen echter in die periode ook bijna 240 instellingsplaatsen met verblijf verdwijnen, waardoor er per saldo maar 200 plaatsen bij komen. Daarnaast zijn er plannen voor het toevoegen van bijna 2.600 instellingsplaatsen waarbij de zorg via een VPT of MPT wordt geleverd.

De vraag van ouderen naar beschermd wonen neemt echter veel meer toe dan het aanbod. Tot 2040 neemt die vraag met 13.600 plaatsen toe en tussen 2040 en 2050 zouden er nog eens 7.150 plaatsen bij moeten komen. Dat is een groei van 126% ten opzichte van 2023. De totale vraag naar instellingsplaatsen neem toe met 18.850 tot 2050, bijna een verdubbeling (+98%) ten opzichte van de vraag in 2023 (zie figuur 10.6).

Figuur 10.6

Ontwikkeling van het beschermd, beschut en geschikt wonen
Noord-Brabant, 2023-2050 (2023 = 100)

Het verwachte aanbod aan instellingsplaatsen groeit echter maar met 15%, dus een plaats in het verpleeghuis zal er vooral zijn voor de meest complexe cliënten met de zwaarste zorg. Voor de overige, veelal wat minder zware zorgvraag zullen er de nodige verpleegzorgplekken buiten de instellingen gerealiseerd moeten worden. In Brabant gaat het om ruim 7.000 plekken tot 2040 en 14.250 plekken tot 2050 (zie figuur 10.7). Dit betreft dan 'zorggeschikte woningen' voor ouderen met een Wlz-indicatie, waar de verpleegzorg aan huis wordt geleverd via een VPT of MPT. Geclusterde ouderenwoningen zijn hiervoor het meest geschikt, omdat daar de 24-uurs-zorg het meest efficiënt te organiseren is.

Figuur 10.7

Ontwikkeling Wlz-zorg voor ouderen
Noord-Brabant, 2023-2040 en 2023-2050

In 2007 is de regeling Volledig Pakket Thuis (VPT) geïntroduceerd als stimulans voor het scheiden van wonen en zorg. Daarna is ook het Modulair Pakket Thuis (MPT) ingesteld. De afgelopen jaren is het aantal Wlz-cliënten dat gebruik maakt van een VPT of MPT sterk gestegen. Inmiddels zijn er genoeg gegevens over het gebruik van VPT en MPT om een prognose van de vraag te kunnen maken, o.a. op basis van trends van de afgelopen jaren. Volgens de prognose neemt de vraag naar VPT en MPT tot 2040 toe met in totaal 14.650 en tot 2050 met 20.000 cliënten (tabel 10.1). De extramuraal te realiseren verpleegzorgplekken maken onderdeel uit van deze vraag, evenals de intramurale verpleegzorgplekken waar de zorg wordt geleverd vanuit een VPT of MPT.

Opgaven voor de woningmarkt

Geschikt wonen voor ouderen

De vraag naar geschikte woningen neemt in de periode 2023-2050 toe met ruim 100.000 woningen (+28%) (tabel 10.2). Deze toename is groter dan de toename van huishoudens met mobiliteitsbeperkingen. Dat komt omdat er ook vraag is naar nultredenwoningen (appartementen) en geclusterde ouderenwoningen door huishoudens zonder mobiliteitsbeperkingen en omdat er huishoudens uit voorzorg naar geschikte woningen verhuizen.

Tabel 10.2

Geschikte woningen voor ouderen in Noord-Brabant;
een indicatie van de opgaven, 2023-2050

inschatting benodigd aanbod opgaven
  2023 2040 2050 2023-2040 2040-2050 2023-2050
geclusterde ouderenwoningen 29.900 39.550 42.950 9.650 3.400 13.050
aangepaste (ouderen)woningen 41.500 54.000 57.050 12.500 3.050 15.550
nultredenwoningen 289.600 345.950 362.250 56.350 16.300 72.650
Totaal geschikte woningen 361.000 439.500 462.250 78.500 22.750 101.250
groei-indices
        2023-2040
(2023 = 100)
2040-2050
(2040 = 100)
2023-2050
(2023 = 100)
geclusterde ouderenwoningen       132 109 144
aangepaste (ouderen)woningen       130 106 137
nultredenwoningen       119 105 125
Totaal geschikte woningen       122 105 128
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 50-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen

Om in de (toenemende) vraag naar 'geschikt wonen' te kunnen voorzien, zal het percentage geschikte woningen als onderdeel van de totale groei van de woningvoorraad moeten toenemen van 38% in de periode 2023-2031 naar 57% in de periode 2031-2040. Vanaf 2040 neemt het aandeel geschikte woningen in de (totaal benodigde) voorraadtoename weer iets af.
In 2023 zijn 43% van de geschikte woningen huurwoningen en 57% koopwoningen. In de eerstkomende jaren is er wat meer vraag naar geschikte koopwoningen (61% van de groei), daarna wordt de vraag naar geschikte huurwoningen geleidelijk groter, tot 53% van de groei rond 2045.

In absolute zin zal het aantal nultredenwoningen het meest moeten toenemen, waarbij een belangrijk deel van de opgave al in de komende tien jaren zal moeten worden gerealiseerd. De vraag naar nultredenwoningen bestaat voor 44% uit huurwoningen en voor 56% uit koopwoningen.

Verhoudingsgewijs zal vooral het aantal geclusterde ouderenwoningen het sterkst moeten toenemen (met 44% tot 2050) gevolgd door de aangepaste (ouderen)woningen (37%). Bij de aangepaste woningen bestaat de opgave in de eerste jaren voor 88% uit koop- en voor 12% uit huurwoningen. Dit verschuift naar 68% koop- en 32% huurwoningen vanaf midden jaren dertig. Bij de geclusterde woningen is dit andersom; 86% huur- (zowel sociale als vrije sector huur) en 14% koopwoningen (figuur 10.8). De vraag naar geclusterde ouderenwoningen in de koopsector is echter wel groter dan tot nu toe is gerealiseerd. Het aanbod aan geclusterde ouderenwoningen bestaat anno 2023 voor 90% uit huurwoningen en maar voor 10% uit koopwoningen.

In stedelijke gemeenten is de groei van de vraag naar geschikt wonen iets sterker dan in landelijke gemeenten, maar het verschil is niet groot (zie bijlage G-2). Dit geldt vooral voor de nultredenwoningen en in iets mindere mate voor de aangepaste woningen. De vraag naar geclusterde ouderenwoningen groeit in landelijke gemeenten ongeveer even hard als in stedelijke gemeenten.

Figuur 10.8

Toename van de vraag naar geschikt wonen naar woningtypen en eigendom
Noord-Brabant, 2023-2050

De opgaven realiseren

Er zijn tal van mogelijkheden om invulling te geven aan de opgaven op het vlak van het 'wonen met zorg en welzijn'.
Bij het 'beschermd wonen' groeit het aantal instellingsplaatsen nog met zo'n 5.000 plaatsen de komende jaren. Ongeveer 3.000 hiervan betreft uitbreiding van het aantal instellingsplaatsen. Dit zijn vooral instellingsplaatsen waar de zorg vanuit een VPT of MPT wordt geleverd. Daarnaast worden er instellingsplaatsen voor 'beschut wonen' omgezet naar beschermd wonen. De vraag naar instellingsplaatsen voor beschut wonen neemt namelijk af met zo'n 2.000 plaatsen.

De sterke groei van de vraag naar beschermd wonen zal voor het grootste gedeelte opgevangen moeten worden in extramurale verpleegzorgplekken. Tot 2040 moeten er ruim 7.000 en tot 2050 zo'n 14.250 verpleegzorgplekken worden gerealiseerd in zorggeschikte woningen. Vooral geclusterde ouderenwoningen zijn geschikt voor het aanbieden van verpleegzorg via een VPT of MPT (ook vanuit het oogpunt van een efficiënte levering van de 24-uurs-zorg). Op deze manier kan ook kleinschaliger zorg in wijk, buurt of dorp worden georganiseerd, bijvoorbeeld voor ouderen met dementie (de grootste groep die een beroep zal doen op zorg via VPT of MPT). Verpleegzorgplekken zullen ook dementievriendelijk moeten zijn. Er kunnen ook combinaties gemaakt worden, waarbij in een complex zowel verpleegzorgplekken zijn, als geclusterde woningen voor ouderen of andere doelgroepen.

Het realiseren van verpleegzorgplekken hoeft niet alleen via nieuwbouw plaats te vinden. Ook bestaande geclusterde ouderenwoningen kunnen omgezet worden naar verpleeghuisplekken. Daarvoor zijn dan wellicht nog aanpassingen nodig en afspraken met het zorgkantoor en een zorgaanbieder. Wanneer dat gebeurt dan moeten er wel extra geclusterde ouderenwoningen (zonder Wlz-zorg) gerealiseerd worden. De vraag naar verpleegzorgplekken overlapt namelijk niet met de vraag naar geclusterde ouderenwoningen.

De opgaven voor het geschikt wonen zullen voor een deel in de bestaande woningvoorraad moeten worden gerealiseerd. Tot 2040 zullen er nog ruim 78.500 geschikte woningen extra beschikbaar moeten komen, waarvan 38.500 in de periode 2023 t/m 2030.
De groeiende vraag naar geschikt wonen heeft voor 54% betrekking op de koopsector: de aankomende generatie ouderen heeft vaker een koopwoning en blijft daar ook langer in wonen. Het aanpassen van bestaande woningen is hier een goede strategie. Nu men niet meer in een verzorgingshuis terecht kan en pas veel later in een verpleeghuis, passen ouderen steeds vaker de eigen woning aan. Doordat velen in de afgelopen decennia (nog) hebben kunnen profiteren van de prijsstijgingen op de koopwoningmarkt en in veel gevallen de woning voor een groot gedeelte of zelfs geheel is afbetaald, hebben veel van de oudere huishoudens ook de financiële mogelijkheden om de woning aan te passen, waarbij de woonlasten toch laag blijven. Afhankelijk van de zwaarte van de mobiliteitsbeperkingen en de mogelijkheden die de woning biedt, worden kleine of grotere aanpassingen gedaan. Op deze manier ontstaan meer nultredenwoningen en aangepaste (ouderen)woningen. Daarnaast gaat het ook om aanpassingen die bijvoorbeeld de risico's op vallen moeten beperken.

Een deel van de ouderen verhuist echter liever naar een meer geschikte woning. Uit onderzoek van het CBS blijkt dat van de 55+-huishoudens een derde nog wil verhuizen; van de 75+ huishoudens is dat een op de zes huishoudens 8. Gezondheid is de belangrijkste reden om te (willen) verhuizen, zeker bij oplopende leeftijd. Daarnaast zijn 'een te grote woning' of 'geen tuin meer willen' belangrijke redenen voor ouderen om te verhuizen.
Van de 55+-huishoudens met een koopwoning wil meer dan de helft bij verhuizing weer een koopwoning. Bij hogere leeftijden en een slechtere gezondheid neemt de voorkeur voor een huurwoning toe. Van de 85+ huishoudens met een koopwoning wil nog maar 19% verhuizen naar een koopwoning 9.
De meeste oudere huishoudens die willen verhuizen zoeken een flat of appartement. Van de huishoudens in een eengezinswoning wil 54% naar een appartement verhuizen en van de huishoudens die al in een appartement wonen, verhuist 76% weer naar een appartement. Bij hogere leeftijden lopen deze percentages verder op. Bij 75+-huishoudens verhuist 76% (vanuit een eengezinswoning) en 90% (vanuit een appartement) van de huishoudens naar een appartement. Dit betekent ook, dat 25-40% van de oudere huishoudens op zoek is naar andere woningtypen (dan een appartement), vooral de 'jongere ouderen'.

Naast de grote vraag naar nultredenwoningen en aangepaste ouderenwoningen, is er in de koopsector een kleine vraag naar geclusterde ouderenwoningen. Ouderen willen deze soms ook zelf realiseren en zijn dan op zoek naar een locatie. Bij een verhuizing naar een geclusterde ouderenwoning wordt echter veeleer gekozen voor een huurwoning. De geclusterde ouderenwoningen vullen een gat in, dat door het verdwijnen van de verzorgingshuizen is achtergelaten. Ze zorgen voor ontmoetingsmogelijkheden en stimuleren samenredzaamheid. Dit gaat eenzaamheid tegen en draagt bij aan de gezondheid en vitaliteit van senioren. De vraag naar deze vorm van wonen en ook naar groepswoningen voor ouderen neemt toe. Dat is ook nodig omdat het aantal mantelzorgers per oudere de komende jaren minder wordt als gevolg van de vergrijzing 10.

In de huursector groeit vooral de vraag naar nultredenwoningen en geclusterde ouderenwoningen. Daarnaast is er een beperkte groei in de vraag naar aangepaste woningen. Omdat de huidige ouderen beschikken over hogere inkomens zit een deel van deze vraag bij huurwoningen in het geliberaliseerde segment. Naast corporaties zijn dus ook andere verhuurders (o.a. beleggers) en ontwikkelaars aan zet om deze woningen te realiseren. Ze kunnen dit doen door nieuwbouw, door hun bestaande woningen aan te passen of door geschikte woningen juist meer aan ouderen toe te wijzen.

Naast nieuwbouw kunnen geclusterde ouderenwoningen ook in de bestaande voorraad worden gerealiseerd, bijvoorbeeld door een complex met nultredenwoningen van de corporatie daarvoor te bestemmen en aan te passen en de woningen alleen nog aan ouderen toe te wijzen. De transformatie van leegstaande of leegkomende panden biedt eveneens kansen, zeker als deze op een goede locatie liggen nabij voorzieningen. Een uitdaging bij het bouwen van geclusterde ouderenwoningen vormt het realiseren van gemeenschappelijke ruimtes, die gebruikt kunnen worden voor zorg of ontmoeting. De betrokken partijen (gemeente, verhuurder, zorgorganisatie) moeten hier samenwerken om de financiering en de realisatie hiervan te regelen, omdat lang niet altijd op voorhand duidelijk is, wie hiervoor verantwoordelijk is.

Om langer zelfstandig te kunnen wonen is het belangrijk dat ouderen kunnen blijven meedoen aan de samenleving. Daarvoor is ook een geschikte woonomgeving nodig met voorzieningen in de buurt en mogelijkheden om te bewegen en anderen te ontmoeten. Omdat voor de meeste ouderen de mogelijkheden om auto te rijden of te fietsen verminderen, dienen voorzieningen als de supermarkt, huisarts en het buurthuis op loopafstand te zijn (500 meter). En ook de openbare ruimte kan aangepast worden, zodat deze ontmoeting en gezondheid stimuleert en dementievriendelijk is. Bijvoorbeeld door duidelijke looproutes tussen wooncomplex, winkels en park, met bankjes, schaduwplekken en groen.
Er moeten niet alleen woningen voor ouderen worden gebouwd, maar ook zorgzame gemeenschappen worden gecreëerd om te zorgen dat ouderen en andere doelgroepen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en minder zorg nodig hebben.

Hoewel er de afgelopen jaren al veel woningen voor ouderen zijn gebouwd, stijgt de vraag nog sneller en is er een tekort aan geschikte woningen, vooral aan geclusterde ouderenwoningen. En dat is jammer, want als ouderen geen geschikte woning in hun eigen buurt of dorp kunnen vinden, blijven ze vaak zitten in hun oude, vaak (te) grote, eengezinswoning 11. Door voldoende woningen voor ouderen te bouwen, op de goede locaties, ontstaat bovendien doorstroming en komen er in de verhuisketen (uiteindelijk) ook woningen vrij voor bijvoorbeeld starters en (jonge) gezinnen.

Vragen voor de lokale en regionale agenda

Er zijn nog tal van vragen, hoe ouderen en andere zorgvragers de komende tijd zullen reageren op de vele en grote veranderingen op het vlak van wonen met zorg en welzijn. Willen ze inderdaad in groten getale zo lang mogelijk in hun eigen huis blijven wonen en gaan ze hun woning dan ook aanpassen? Of verhuist men juist liever naar een meer geschikte woning, en hoe groot is die groep dan?

Hierbij is het van belang dat ook voor oudere huishoudens geldt, dat hun woonwensen onderling sterk verschillen. Bovendien kunnen de antwoorden op deze vragen per wijk, dorp en stad sterk verschillen, afhankelijk van wat er al is aan (zorg)geschikte woningen, zorgvastgoed en voorzieningen op het vlak van zorg en welzijn. Dit alles vraagt om (lokaal) maatwerk, met diverse combinaties van oplossingen. Hierbij zal – meer vraaggericht – ingespeeld moeten worden op concrete behoeften, wensen en problemen van bewoners. Vaak is hiervoor nog wel een omslag in denken nodig bij tal van partijen, die lange tijd vooral aanbodgericht en (te) weinig vraaggericht hebben gewerkt.

Voor gemeenten is het belangrijk om de lokale woningbehoefte goed in beeld te brengen, zodat de goede woningtypen gebouwd worden op de juiste locaties en ouderen die dat graag willen, ook kunnen verhuizen. Bij de bouw van woningen voor ouderen moet ook gelet worden op de aanwezigheid van voorzieningen, de inrichting van wijken en looproutes. Andere obstakels zijn een gebrek aan locaties, de financiering en de samenwerking tussen partijen 12. Door concreet en doelgericht woonzorgbeleid te maken, kunnen gemeenten inzichtelijk maken wat er moet gebeuren en de juiste partijen verbinden, zoals ontwikkelaars, corporaties, zorginstellingen en de verschillende betrokken afdelingen van de gemeente.
Voor gemeenten wordt het verplicht om met alle relevante partijen lokale en regionale woonzorgvisies op te stellen voor ouderen en aandachtsgroepen en waarin naast woningbouw ook de leefomgeving wordt meegenomen 13. Hiertoe heeft bijvoorbeeld Platform 31 een handreiking 14 gemaakt, evenals voor het opstellen van regionale woonzorganalyses 15.

Gelet op de forse opgaven zal het thema 'wonen met zorg en welzijn' de komende jaren een prominente plek (blijven) innemen op de lokale én (sub)regionale agenda. Een van de aandachtspunten betreft de vraag in hoeverre de opgaven voldoende verankerd zijn in (gemeentelijke) woningbouwplannen.

Provinciale analyses van de gemeentelijke plancapaciteiten laten zien, dat er kwantitatief voldoende plannen voor nultredenwoningen zijn. Anno 2023 bevat het planaanbod ca. 92.500 nultredenwoningen voor de eerste tien jaar. Bovendien hoeft de opgave niet alleen door nieuwbouw gerealiseerd te worden, maar kunnen er ook tal van andere mogelijkheden worden benut (met name in de bestaande woningvoorraad) om in een deel van de opgave te voorzien. Op die manier kunnen ook meer aangepaste ouderenwoningen gerealiseerd worden.
Naast een kwantitatieve opgave is het vooral van belang dat nieuwbouwplannen in kwalitatieve zin voldoende aansluiten bij de verander(en)de vraag naar nultredenwoningen, aangepaste (ouderen)woningen en geclusterde ouderenwoningen, in de huur- en koopsector én de gewenste prijsklassen. Dit hangt uiteraard ook nauw samen met de samenstelling van de bestaande woningvoorraad, lokaal én (sub)regionaal.

Geclusterde ouderenwoningen zitten nog veel minder in het planaanbod. In 2023 betreft het zo'n 2.000 woningen. Hier ligt de komende jaren dus nog een flinke opgave om aan de vraag naar geclusterde ouderenwoningen te kunnen voldoen. De 'Handreiking geclusterde woonvormen voor senioren' van Platform 31 16 kan hierbij behulpzaam zijn.
Ook zijn er bewonersinitiatieven van ouderen die zelf geclusterde ouderenwoningen willen realiseren. Vaak hebben deze moeite om een geschikte locatie te vinden. Door deze initiatieven te helpen met het vinden van een locatie en door geschikte locaties voor geclusterde woningen in de woonzorgvisie op te nemen, kunnen gemeenten de realisatie van geclusterde ouderenwoningen versnellen.

Een andere vraag is waar en hoe de verpleegzorgplekken gerealiseerd gaan worden. Dit zijn ook (grotendeels) geclusterde ouderenwoningen, maar dan met Wlz-zorg erbij. Door de bestaande woningvoorraad te verrijken met meer kleinschalige geclusterde woonvormen, wordt het mogelijk om ook in kleinere gemeenten en kernen beschermd wonen aan te bieden, zodat ouderen in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen. Gemeenten zullen – veelal ook in (sub)regionaal verband – in overleg met de zorgsector moeten kijken waar het beschermd en beschut wonen (in verschillende vormen) gerealiseerd kan worden.
En om langer zelfstandig thuis wonen, soms ook met zwaardere zorg, te laten slagen, moeten deze woningen gerealiseerd worden nabij voorzieningen, in een geschikte woonomgeving en met zorg- en welzijnsdiensten in de buurt.