Prognosemodel

Voor een actueel beeld van toekomstige bevolkingsontwikkelingen, veranderingen in de leeftijds- en huishoudenssamenstelling en de hiermee samenhangende woningbehoefte wordt de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose regelmatig geactualiseerd. Zo kan steeds tijdig worden ingespeeld op nieuwe trends en ontwikkelingen, die van invloed zijn op de omvang en samenstelling van de bevolking en kunnen de kwantitatieve en kwalitatieve effecten hiervan op de woningmarkt worden aangegeven.

Evenals eerdere provinciale prognoses wordt de actualisering van de bevolkings- en woningbehoefteprognose uitgevoerd met het IPB-Primos-model1. In dit prognosemodel vormen de gemeentelijke bevolking en de specifieke kenmerken van die bevolking de basis voor de vooruitberekeningen. Het model rekent met de gemeente als basiseenheid ('bottom-up-benadering').

Een ander belangrijk kenmerk van het IPB-Primosmodel is de koppeling met toekomstige, nationale ontwikkelingen, die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verwacht. Aangesloten is op de meest recente nationale bevolkings- en huishoudensprognoses van het CBS2. Zo zijn voor de vruchtbaarheids-, sterfte- en buitenlandse migratieontwikkelingen de parameters afgeleid van de CBS-prognoses.

Wat de huishoudensontwikkelingen betreft, is in de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose ook gebruik gemaakt van de parameterwaarden uit het Primos-model3. En naast trendmatige ontwikkelingen zijn ook beleidsmatige aspecten verwerkt, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot de ruimtelijke verdeling van de binnen- en buitenlandse migratiesaldi. Uiteraard wordt bij dit alles, zowel voor de analyseperiode (de afgelopen jaren) als voor de prognoseperiode (2023-2050), rekening gehouden met regionale en gemeentespecifieke verschillen.

Gebruikmakend van (de meest) recente trends en ontwikkelingen en tal van actuele inzichten wordt met de bevolkings- en woningbehoefteprognose getracht een beeld te schetsen van de meest waarschijnlijke toekomst. Om belangrijke nieuwe trends en te verwachten ontwikkelingen te duiden, zijn prognoses niet alleen voor de korte, maar zeker ook voor de lange(re) termijn van bijzondere waarde. Hierbij gaat het meer om de richting van die ontwikkelingen dan om de precieze omvang ervan. Rond bevolkings- en woningbehoefteprognoses bestaan immers de nodige onzekerheidsmarges4. Bovendien hangen demografische ontwikkelingen nauw samen met tal van (veranderende, vaak nog onzekere) maatschappelijke, sociale en economische ontwikkelingen5. Veel van de ontwikkelingen spelen op (sub)regionaal en nationaal niveau, maar vaak ook hebben ze een internationale dimensie (denk bijv. aan arbeidsmigranten, kenniswerkers, vluchtelingen en buitenlandse studenten). En met soms sterk verschillende (bevolkings)uitkomsten, al naar gelang het gekozen scenario6.

Veelal worden de onzekerheidsmarges groter naarmate de prognosejaren verder weg liggen in de tijd, al laten de ontwikkelingen rond de financieel-economische crisis en – heel recent nog – de coronapandemie zien dat (een grote mate van) onzekerheid zich ook op de korte(re) termijn kan manifesteren.
Daarnaast speelt ook het schaalniveau een belangrijke rol, waarbij geldt dat de marges groter worden bij een kleinere geografische schaal. Zo zijn de onzekerheden doorgaans groter bij prognoses op gemeentelijk schaalniveau, dan bij prognoses op regionaal of provinciaal niveau. Om die reden is ervoor gekozen, de prognoseperiode op het gemeentelijke schaalniveau grotendeels te beperken tot 2040, waarbij – zoals gezegd – met name op de wat langere termijn (richting 2035/2040) het indicatieve karakter (sterk) toeneemt. Op provinciaal en (sub)regionaal schaalniveau7, maar bijvoorbeeld ook voor de (gezamenlijke) grote steden8 en de middelgrote steden9 zijn op deze website ook ramingen terug te vinden van de bevolkings- en woningbehoefte-ontwikkelingen tot 2050.